Geloof de huttenwaard op zijn woord als hij zegt dat de Kesch Trek in Graubünden geen wandeling in het park is. Met drie hutten boven de 2.500 meter trek je dagenlang door een wereld van drieduizenders, gletsjers en oude passen, maar misschien ook plotselinge sneeuwval. In vier dagen maakten reisjournalist Dirk Wijnand en kroegbaas Sander vier seizoenen mee.
Diep in de Albula Alpen bereikt ons het bericht dat vandaag het jachtseizoen wordt geopend. De buschauffeur die ons over de Fluëlapas naar het beginpunt van de Kesch Trek brengt, kijkt ons onderzoekend aan vanuit zijn achteruitkijkspiegel. In zijn bus zitten twee Hollanders in aardse kleuren. ‘Jullie weten dat vanaf vandaag de dorpelingen met jachtgeweren de heuvels rondom Davos in trekken, dat het jachtseizoen is geopend? Als jullie geen hagel in jullie billen willen, kunnen jullie maar beter felle kleuren dragen.’
Grapje of niet, zodra de deuren van de bus achter ons sissend dichtslaan en de buschauffeur lachend zijn bus verder de bergpas op manoeuvreert, doen wij een garderobewisseling. Sander draagt vanaf nu een rood shirt en een paars vest, ik een geel jack en een groene sportbril waarvan de reflecties aan de overkant van het dal te zien zijn. Als twee fluorescerende lichtbolletjes maken we onze eerste meters over de smalle stenen paden door het rotsachtige gebergte.
Omdat de eerste etappe van de Kesch Trek maar 2,5 uur in beslag neemt, besluiten we een uitstapje naar de top van de Schwarzhorn te maken. Die berg maakt officieel geen deel uit van de vierdaagse trektocht, maar de gitzwarte bult op 3.146 meter boven zeeniveau stelt ons wel in de gelegenheid om de bergwereld waar we nu deel van uitmaken, van bovenaf te bestuderen. In de beschutting van een stenen muurtje dat anderen ooit hebben achtergelaten, verwonderen we ons over de donkere toppen die elkaar aan alle kanten opvolgen. Tot zover ons oog reikt zien we toppen die boven de drieduizend meter reiken, of daar net onder schommelen, met steile wanden die miljoenen jaren geleden door gletsjers zijn uitgeslepen, sommige nog steeds bedekt met sneeuw en ijs.
Voor Sander is het zijn eerste keer dat hij met een rugzak door de bergen trekt. Toen ik de kroegbaas uit Leiden, die ik twintig jaar geleden in mijn stamkroeg leerde kennen - waarvan hij nu de eigenaar is - uitdaagde om de bar te verruilen voor de bergen, hoefde hij geen twee keer na te denken. Hij had tenslotte net de hele marathon van Leiden gelopen en kon zijn vakantie naar Toscane goed gebruiken om in de heuvels te trainen.
Als ook twee Denen het dak van de Schwarzhorn bereiken en op een gasstelletje een maaltijd klaarmaken, graait Sander in zijn rugzak. Uit het onderste compartiment haalt hij een van de vier blikken stoutbier tevoorschijn die hij mee de bergen op zeult - ‘voor elke dag, voor elke beklimming één’ - en laat hij het donkerzwarte bier rondgaan. De dorstige Denen, twee vrienden van net in de twintig, de één een timmerman, de ander een soldaat in de koninklijke garde, pakken het blik onmiddellijk aan. ‘Timor’, zegt de een met bruin schuim om zijn lippen. ‘Arthur’ zegt de ander terwijl hij de calorierijke biersoep overneemt. Als het blik is rondgegaan, slaat Sander het restje in een teug achterover. ‘Sander’, antwoordt hij de jongens met wie we de komende vier dagen nog vaker zullen proosten. Je kunt de kroegbaas uit het café halen, maar het café niet uit de kroegbaas.
Het is niet de zalmroze zonsopgang waarop Sander hoopte als hij de volgende morgen de gordijnen van de slaapzaal opentrekt. Beter nog. ‘Sneeuw!’ schreeuwt hij door het vertrek wanneer hij ziet dat dikke witte vlokken uit de hemel vallen - en het startsein voor de andere gasten in de Grialetsch-hut om ook op te staan. Benieuwd naar het onverwachte tafereel springen de wandelaars uit hun stapelbedden, om met het lakenzak nog om hun middel naar het raam te sprinten. Buiten is niets meer te zien van de scherpe pieken die de hut gisteren bij aankomst nog omringden. Een dikke witte lucht houdt het uitgestrekte berglandschap voor ons gevangen. ‘Zonnebrand hebben we vandaag niet nodig’, zeg ik tegen Sander. In plaats daarvan bedekken we ons vandaag met wollen truien, wintermutsen en regenjassen.
Als ik later bij het ontbijt mijn boterhammen sta te smeren, sommeert huttenwaard Werner Schweizer mij naar de keuken. Of ik de lezers erop wil wijzen dat de Kesch Trek geen wandeling in het park is. ‘Als het zonnig is, is er niet zoveel aan de hand. Maar wanneer het net als vandaag sneeuwt, kan het voor de onervaren wandelaar een uitdaging worden. De hutten liggen boven de 2.500 meter en het weer kan hier zomaar omslaan.’ Dagelijks ontvangen Werner en zijn staff telefoontjes van wandelaars die de omgeving onderschatten. ‘Te laat vertrokken of niet de juiste spullen mee. Regelmatig komen wandelaars in het donker aan, als de rest al heeft gegeten.’
Misschien daarom, lopen we als eersten de sneeuwbui in. Om bij de volgende hut te komen moeten we vandaag de Scalettapas oversteken. Honderden jaren lang werd de historische bergpas gebruikt om handelswaren met muilezels van het Duitstalige Davos te verplaatsen naar Engadin, waar nog Reto-Romaans wordt gesproken. Nog altijd kun je over de oorspronkelijke ezelspaden lopen, alhoewel we daar vandaag niet veel van zien.
Het is een magische ervaring die ons nog lang bij zal blijven. Alles om ons heen is wit en door de sneeuw die onophoudelijk uit de donkere hemel valt, is het zicht beperkt tot hooguit vijftien meter. Alsof we onze avonturenfilm beleven: twee wandelaars die stoïcijns door een sneeuwstorm sjokken, stap voor stap over een verlaten bergpas. De vlokken die op ons voorhoofd landen laten een gek, prettig, prikkelend gevoel achter. Wanneer we boven op de pas in een schuilhut met onze Oostenrijkse en Amerikaanse medewandelaars Sanders tweede blik opdrinken, is iedereen het erover eens: this is the best day ever!’
In de vallei aan de andere kant van de Scalettapas schijnt de zon en regent het afwisselend. De sneeuwvelden worden kleiner en smeltwater dwarrelt langs onze voeten over het bergpad naar beneden, totdat er helemaal geen sneeuw meer ligt. Alsof we via een deurtje een nieuw universum zijn ingestapt, dat in niets lijkt op het vorige. Aan de voet van de berg ligt een boerderijtje waar een beekje onbekommerd onder een bruggetje doorstroomt. Vanaf de groene hellingen komen sierlijke paarden naar ons toe gegaloppeerd, niet allemaal met goede bedoelingen. Bij mij wordt mijn gele regenjas aan een smaakproef onderworpen en bij Sander moeten de koordjes van zijn wandelstokken het ontgelden. We vluchten het beekje over en lopen over de grassige oever verder Val dal Tschüvel in, waar we aan beide kanten omringd worden door steile flanken.
Aan het einde van de vallei zien we voor het eerst de berg waaraan de trekking zijn naam te danken heeft. Hoog boven de tweede hut, de moderne Kesch-hut, domineert de kam van de 3.418 meter hoge Piz Kesch, de hoogste berg van de Albula Alpen. Nadat we slippers aan onze voeten hebben gestoken en droge kleding hebben aangetrokken, kijken we vanuit de gemeenschappelijke ruimte van de berghut naar het uitzicht achter de grote raampartij. Vlak onder de top van Piz Kesch schuift de reusachtige ijstong van de Porchabellagletsjer langs de rotswand naar beneden. Mistslierten trekken vanuit het dal langs de hut omhoog. ‘Geen minuut hier is hetzelfde’, zegt Sander. ‘Het spookt gewoon.’ Een paar minuten later krijgt de kroegbaas toch nog de roze lucht waar hij eerder de dag op hoopte. Als de mist voorbijtrekt en de laagstaande zon genoeg ruimte krijgt, staat de hoogvlakte rondom de hut in vuur en vlam.
Voor het eerst sinds de buschauffeur ons twee dagen geleden langs de Fluëlapas afzette, lopen we door het bos. We volgen de rivier vanaf de Kesch-hut naar beneden en belanden na een tijdje onder de boomgrens. De aromatische geur van dennenbomen werkt kalmerend en het is fijn om eens zachte grond onder onze voeten te voelen. Vandaag trekken we op met de twee Oostenrijkers, de 17-jarige Valerian en zijn vader, en lopen we steeds dieper de vallei in. De zon warmt de flank flink op en om ons heen zindert het van het leven. We bekijken verschillende soorten gentiaantjes, alpenanemonen, baardige klokjes, maar ook blauw monnikskap, die overal in de berm voor het grijpen is en zo giftig is dat zelfs de sterkste bergwandelaar geen weerstand zou kunnen bieden. Maar ook bramen, die dan wel weer eetbaar zijn. Met vier paar grijpgrage handen tegelijk plukken we de meest grote, meest rijpe zwarte vruchten van de takken.
Als het pad aan de andere kant van de rivier om de uitlopers van Piz Kesch heen draait, klinkt tussen de bomen plotseling een enorm kabaal. Achter de bocht staan we oog in oog met een tiental met modder bedekte, vetgemeste varken die ons óf welkom heten, óf hun baas alarmeren. Het veeboerderijtje waar de dieren leven ligt te sudderen in de ochtendzon, maar op het erf is niemand te bekennen. In het halletje vinden we een koelkast waar voorbijgangers zuivelproducten kunnen kopen. Selfservice. Nieuwsgierig lezen Valerian en zijn vader de etiketten van verschillende soorten bergkazen en yoghurtjes, en mikken uiteindelijk wat geld in een kistje dat als kassa dient.
‘Wat is het leven hier goed’, zeg ik tegen niemand in het bijzonder als we vanaf de boerderij verder de zomeralm oplopen. Langs de oever van het beekje laat ik met mijn wandelstok de pluisjes van de wilgenroosjes door de lucht heen zweven. De zon spartelt voorzichtig over de bergen om de kloof op te warmen. Tussen het pad en de rivierbedding bewonderen we een familie marmotten die van de ochtendzon staat te genieten. Pas als we ze op een paar meter afstand passeren, verdwijnen ze ondergronds. Eerst de ouders, daarna, baldadig, op het allerlaatste moment, de jeugd.
Maar dan de klim. De enige echte klim van betekenis als je de Kesch Trek volgens het boekje loopt. Die begint aan het eind van Val Plazbi, waar de enige manier om het dal te verlaten een zigzaggende weg over de flank van de achterste berg is. Het zijn zo’n negenhonderd hoogtemeters, gemeten vanaf de boerderij in het begin van de vallei tot de doorsteek over bergkam Fuorcla Pischa. Vooral het laatste stuk hoor ik Sander achter mij klagen over de hellingsgraad en de slechte conditie van de ondergrond. Maar hij sjokt stug door. Via grote, onhandige zwarte puinblokken klauteren we naar het hoogste – officiële - punt van de Kesch Trek: 2.871 meter hoogte.
Aan de andere kant van de kam schiet de gruizige weg net zo snel weer naar beneden, in de richting van de Es-cha-hut. De route is een van de meest spectaculaire delen van de tocht: in een maanlandschap van grillige rotsformaties en een bevreemdend bos van steenmannetjes zakken we naar beneden, terwijl een steenarend met uitgestrekte vleugels boven ons langs de bergkam scheert. Aan de horizon is er ook genoeg te zien. Als we de derde hut naderen, opent zich tussen het gebergte het Berninamassief, waarvan de wilde toppen zijn bedekt met eeuwige sneeuw.
In de Es-cha-hut - een prettige moderne hut met sierlijsten aan het plafond en kussens op de houten banken - heerst een sfeer van ontlading. Het zwaarste deel van de vierdaagse tocht is achter de rug en het uitzicht dat je vanaf het rotsplateau op het omliggende gebergte hebt, is met geen woorden te beschrijven. Van alle dagen is het uitgerekend vandaag het zonnigst. Op de ligstoelen rondom de hut klinken tevreden wandelaars hun pullen en wordt er geplukt van houten plankjes charcuterie. Voor het eerst in drie dagen is er ook weer een beetje netwerk. Meteen worden foto’s van besneeuwde bergtoppen, de hut in de zon en de herderin die haar koeien over de rotsvelden leidt, gedeeld met het thuisfront.
Op papier is de laatste etappe een formaliteit: vanaf de Es-cha-hut onbekommerd afdalen naar de Albulapas en via een vriendelijk pad terug naar de bewoonde wereld, helemaal naar beneden. Een uitloopdag, zo lijkt het.
Dat betekent niet dat er niets te zien is. De Albulapas is een spectaculaire doorsteek met geschiedenis. Al in de Romeinse tijd werden er wagens vol graan en wijn via de pas omhooggevoerd. Eeuwen later hieven de bisschoppen van Chur er zelfs tol, en vanaf 1695 ploeterden de eerste postkoetsen met paarden door het gebergte. Pas in de twintigste eeuw verloor de pas zijn betekenis, toen de Rhätische Bahn het mogelijk maakte passagiers via spectaculaire spoorbruggen door de Albula Alpen te vervoeren - tegenwoordig UNESCO-werelderfgoed.
In de laatste paar uur van de Kesch Trek maken we door onoplettendheid opnieuw een fout. Achter een restaurant langs de pas volgen we Valerian en zijn vader, die vandaag een hele andere route naar Bergün volgen, een uitnodigend pad tussen de bloeiende lupines op. Alleen: dat pad loopt niet zoals gepland langs de voet van het gebergte naar beneden, maar gaat er overheen. We klauteren over losliggend puin en het hoogteverschil is soms zo groot dat één stap al een hoogtemeter is. Ik heb bovendien mijn dag niet: mijn evenwicht hapert en ik kan mijn ritme niet vinden. Boven mij zie ik het gat met Sander - die van rots naar rots springt en zijn draai in de bergen gevonden lijkt te hebben - alleen maar groter worden.
Twee uur later dan gepland komen we aan in het dorpje Preda, aan de andere kant van de berg. Dorpelingen picknicken op de oever van Lai da Palpuogna, een turkooizen meer dat wordt beschouwd als een van de mooiste plekjes van Graubünden, en in het dorp draaien motorrijders langs het terras van het dorpshotel de Albulapas op. Op het perron van het stationnetje vertelt de luidspreker dat de trein naar Bergün volgens schema over tien minuten vertrekt.
‘Werelderfgoed dus?’ zegt Sander als hij zijn veters losstrikt en zijn schoenen uittrekt. De laatste kilometers van de Kesch Trek zien we vanachter de treinramen voorbijtrekken, met onze benen languit. Steeds meer bos en steeds meer dorpen, steeds minder donkere rotsformaties. Met piepende remmen zakt het rode treintje in rap tempo het dal in, met ons erin, over Harry Potter-achtige boogbruggen en door tunneltjes uitgehouwen in de rotsen. Sander vouwt zijn handen in zijn nek en neemt een hap van zijn energiereep. ‘Dat hadden we natuurlijk voor geen goud willen missen.’
Wil je zelf de Kesch Trek ook eens lopen, maar kun je wel wat hulp gebruiken bij de organisatie van je trip? Bekijk dan eens onderstaande reis van SNP Natuurreizen. Overnachtingen met ontbijt, 3 diners, bagagevervoer en transfer op dag 1 zijn inbegrepen. Je hoeft dus alleen nog maar zelf te lopen. Ideaal!
Meer informatie over deze reis is te vinden op de website van SNP Natuurreizen. Of ga direct naar vertrekdata en boeken.
Wandelen langs de grootste gletsjer van de Alpen, fabelachtig berglandschap, uitdagende huttentochten en mountainbiken door de ongerepte natuur - in het Zwitserse Wallis kan het allemaal. Wij dompelden onszelf onder in de couleur locale en hebben de mooiste tips en beschrijvingen voor jou verzameld in 5 artikelen: