Trailrun bivak op de Veluwe
De beste manier om ‘s ochtends om negen uur fris op je werk te verschijnen (behalve onder je oksels)? Ga net als wij op een trailrunbivak-avontuur!
Over...
Gebied: Zuidwestelijke Veluwe tussen Wolfheze en Otterlo.
Gemaakte tocht: Twee zoveel mogelijk onverharde trajecten van 23 km en 15 km. Dag 1: van station Wolfheze via de Ginkelse en Edesche Heide naar Otterlo. Dag 2: terug naar Wolfheze via Planken Wambuis. Als trailrun op een avond en een ochtend. Of als wandelweekend.
Zwaarte: Licht, via goede paden, af en toe zandbanen.
Navigeren: Geen markeringen want het is een ‘eigen’ route.
Vervoer naar station Wolfheze: Naast het perron is (gratis) parkeergelegenheid.
Overnachten: Natuurcamping Beek en Hei bij Otterlo, www.beekenhei.nl.
Reportage van Jolanda Linschooten:
Dolly Partons ‘Workin’ 9-to-5’ brult uit de speakers terwijl we ons in een knalgeel autootje richting het station begeven. Station klinkt heel wat, maar het is niks - het is Wolfheze - en deze hele situatie komt me voor als een parodie op Mister Bean. Dat zal de kleur van de hippe maar toch enigszins aftandse Ford Ka wel zijn, diens bolronde vorm, de lachwekkende muziek en niet te vergeten Frank in dat sjieke pak van hem. Met een doodernstig gezicht trekt hij zijn stropdas los en smijt die met een galant gebaar op de achterbank, waar het ding als een dweil blijft hangen over de aktetas die daar naast een klein rugzakje staat te schudden. Dit alles zou werkelijk een filmset kunnen zijn. Dan zou ik als cameravrouw mooi even inzoomen op die stropdas, deze in slow-motion door de auto naar achteren laten vliegen, want exact dat gebaar is waar ons hele plan om draait. De vrijheid van na-vijven.
Keurig kereltje
Nooit lukt het om in een weekend af te spreken. Altijd wat. Druk, druk, druk. Neem ik hem niet kwalijk. Wie van negen tot vijf werkt, en daarnaast nog leven wil, kan niet voortdurend met zijn loopmaatjes afspreken. Des te opmerkelijker vond ik Franks voorstel om dan gewoon wat tussen twee werkdagen in te plannen. En vooral: hoe simpel!
Op station Wolfheze remt het gele gevaarte, komt tot stilstand en Frank springt eruit, opent de kofferbak en grijpt kleding en schoenen. Vervolgens begint hij zich daar op die parkeerplaats in alle ernst van zijn nette pak te ontdoen - oké, het is Wolfheze en dus nagenoeg doodstil. Enkele minuten later is de gedaanteverwisseling compleet: geel shirt, zwarte korte broek, petje en loopschoenen. Als kort daarop Chantal, Jacolien en Rik aan komen lopen, in zo’n zelfde outfit, weet ik zeker dat zij er geen idee van hebben wat een keurig kereltje hij ook kan zijn.
Maakt ook niet uit. Dat is juist het mooie van trailrunning: eenmaal onderweg - met asfalt en winkels op afstand - vallen dagelijkse beslommeringen van je af. Klinkt een beetje zweverig misschien. Kan kloppen. Want in tegenstelling tot bij wandelen, is er bij hardlopen werkelijk sprake van een zweefmomentje. Ongelofelijk, hoe lekker dat is. Je komt los van alles. Nog maar krap een kwartier onderweg en het stof zit al tot halverwege de kuiten - niet dat vies zijn de norm is maar bij wijze van indicatie voor dat vrije gevoel werkt het aardig. Dus ik kan mij goed voorstellen dat ook Frank totaal niet meer met werk bezig is. Merkwaardig, maar tussen 17.00 en 09.00 uur blijkt ineens een zee van tijd te deinen - tijd die anders oplost in boodschappen, koken, tv of pc wordt als je gaat trailrunnen dermate uitgerekt, dermate lang, dat je al na een half uur op je horloge kijkt. Wat? Nog maar een half uur bezig?!
Verrassend hoe snel je - zeker vanaf een plek als Wolfheze - de natuur in rent. De Buunderkamp ligt min of meer tegen het spoor aan maar je waant je al ergens halverwege De Veluwe. Van de Renkumsebeek zien we onderweg niet veel, maar dat kan ook komen doordat je rennend toch iets minder scherp bent dan wandelend. Tenminste, dat krijg ik altijd te horen van fervente wandelaars wanneer ik hen enthousiast vertel dat ik die en die route gerend heb - dat blijkt dan net hun favoriete wandelrondje. ‘Jij zag natuurlijk niks!’, melden ze me nog voordat ik uitgepraat ben. Onzin, denk ik dan. Op de Ginkelse Heide is inderdaad niets. Wind, avondzon, hier en daar een plukje heide en zand, veel militaristisch strak gereden zand. Dat is dan weer het voordeel van rennen: zo’n lang recht eind, dat werk je in een poep en een scheet af, zo gezegd, als trailrunners onder-elkaar. Dan is de Edesche Heide een stuk gevarieerder: heuveltjes, kleine kronkelpaadjes, plotselinge boomgroepjes waar de kaart gewoon alleen maar ‘hei’ vermeldt. Mijn hoofd raakt aangenaam leeg en tegen de tijd dat we Mossel passeren - Móssel?! - heb ik echt het gevoel dat we verdwaald zijn. Niet in de zin van de-weg-kwijt want mijn smartphone is van een digitale kaart plus gps voorzien, bovendien zijn we wel gewoon in Nederland en dus komen we bij elke kruising op zijn minst een paddenstoel tegen en anders wel een knooppunten wijzer. Nee, verdwaald in de zin van waar-zijn-we-nu-eigenlijk-mee-bezig? Hier draven vijf bezwete mensen over achterafpaadjes langs een achterafgehucht, de koppen in het oostelijke briesje, de ruggen in de westelijke avondzon, op weg naar een paar bomen in het bos - en dat lijken ze nog leuk te vinden ook. Behoorlijk leuk.
Ja, een paar bomen in het bos. Daar zwaaien we onze rugzakjes af en trekken de tarp tevoorschijn, de mat, de slaapzak en de kookspullen. Want het mag dan héél raar zijn om, terwijl thuis een comfortabele bank en bed op je wachten, daar met elkaar rond een paar kleine gasbolletjes te zitten, je Jetboil aan de kook te brengen en je vriesdroogmaaltje weg te lepelen - ik moet zeggen: als raar dusdanig goed voelt, dan snap ik niet dat er nog zoveel mensen normaal zijn! Op zowel Franks gezicht als op dat van Chantal, Jacolien en Rik bespeur ik eenzelfde glans als die ik bij mezelf vermoed. ‘Zweet’, zal mijn wandelende vriendenkring nuchter constateren. Zelf noem ik het liever ‘de gloed van de voldoening’ - een mond vol misschien maar absoluut de lading dekkend. Namelijk wel mooi dik 22 kilometer in de benen.
Canada of Alaska?
Bij het tandenpoetsen spreekt Rik een andere bosbewoner. Heuphoog is het ventje en met zijn pakweg tien levensjaren, vraagt het onder het poetsen waar of dat Rik vandaan komt.
‘Wuffuhzzz’, antwoordt Rik terwijl hij gestaag door poetst. Er volgt geen commentaar en omdat dit Rik verbaast, dan wel ontmoedigt, spuugt hij de resterende tandpasta uit en vraagt het kereltje of hij weet hoever dat is.
Eerst een schouderophalen, dan een zacht ‘nuhh’.
Rik, toch ergens tussen de veertig en de vijftig jaar met een serieus doorleefd hardloopverleden maar tegenwoordig stekend op een weektotaal van pakweg vijftien kilometer, acht dit het moment om zijn poetsgenoot enig respect bij te brengen.
‘Dat is zeker tweeëntwintig kilometer!’ deelt Rik mee, ervoor zorgend dat hij duidelijk articuleert.
Opnieuw een schouderophalen, dan recht het joch zijn rug en beweert: ‘Helemaal niet zo ver! Dat heb ik met mijn vader ook wel eens gewandeld!’
Dat wij het gerénd hebben, is niet aan de orde. Rik lacht breed. ‘Je hebt gelijk, man. Dán is het pas ver!’
Nog geen uur later, stikdonker op een paar irritante altijd-aan-blijf-lampen na, hoor ik een uil, een lichte snurk van één van ons, af en toe een zacht geflapper van de zeiltjes en verder niks. Geen vliegtuig, geen autoweg. Opnieuw die uil.
Ik doezel, droom een beetje weg - dit is toch zeker geen Canada of Alaska - geen echte wildernis? Hoe dan ook een geweldig avontuur - in microformaat. Schrik dan wakker van gebrul. Alweer die uil? Hoorde ik ooit eerder van zó dichtbij een uil? Het gebrul houdt aan, te lang voor welke uil dan ook, voor leeuwen eerder en dan ben ik echt wakker en weet: dit zijn oranje leeuwen, Nederland heeft gewonnen bij een voetbalpartijtje. De betovering van
het nachtelijke bos is definitief vertrokken. Inderdaad, gewoon Nederland.
Toch lig ik er niet wakker van. Dit soort dingen doen - zo simpel, zo dichtbij en zo voor het oprapen - het maakt me licht van binnen, al is het bos best donker. Alsof je opveert terwijl je niet eens vliegen kan. Lig ik hier zomaar in het bos, onder een nylonflap, met één uil, vier loopmaatjes en een heleboel brulapen. Morgenochtend vroeg rennen we weer terug, ons dagelijks leven tegemoet dat in elk geval voor Frank om klokslag negen uur beginnen zal. Ik moet lachen bij de gedachte hoe hij zijn collega’s bij de koffieautomaat begroeten gaat. En of iemand die kreukels zal opmerken in dat in alle haast weer aangetrokken pak of die zweetgeur? Ik heb op de achterbank van Franks auto zo’n waterdichte zak met plastic douchekop zien liggen, zo’n ding die je vult met op je brander opgewarmd water en dan aan een boomtak hangt - maar ik kan me toch niet voorstellen dat hij zich daar bij station Wolfheze doodleuk langs de straat gaat staan douchen? Hoewel - als je na je werk zomaar het bos in rent met je slaapzak op je rug, dan kun je toch zeker alles?!