Samen eten, biertje erbij, landkaart op tafel en brainstormen maar. Dit jaar hebben we het weer voor elkaar gekregen, Johan van der Graaf en Anneleen en Diederik Engeltjes hebben een pittige, maar prachtige huttentocht in de Aosta vallei uitgestippeld. De groep van veertien personen, vrienden van vrienden, was snel samengesteld. Zes personen gaan vijf dagen mee en acht personen gaan acht dagen mee. Deze tocht door de Aosta vallei zullen we niet snel vergeten.
We begonnen op de hoogstgelegen camping van Europa, camping Pont Breuil op bijna 2000m en trokken van daaruit van hut naar hut, door Italië én Frankrijk. De Aosta Vallei is in één woord magisch!
Gisteren zijn de meesten gearriveerd uit Nederland, een rit van zo’n 13 uur rijden. De ochtend op Camping Pont Breuil is dus nog wel even wennen. Het is erg fris, op bijna 2.000 meter voel je meteen dat je in de bergen bent.
De tenten zijn nog nat van de dauw. Direct uit onze slaapzakken trekken we warme kleding aan. Koffie wordt gezet en Diederik bakt eitjes voor de hele groep. Een goed ontbijt gaat er wel in. Als langzaam de zon over de helling verschijnt, geeft die ons de gelegenheid om op te warmen en de tenten te laten drogen. Na het inpakken van de tenten maken we nog een groepsfoto, doen onze backpack op en pakken onze wandelstokken stevig vast, daar gaan we! Gisteren hebben we een aantal auto’s weggebracht naar het eindpunt, het dorpje Valgrisenche, de rest van de auto’s blijven staan op de parkeerplaats die naast de camping ligt.
Het pad begint vriendelijk, maar na een kilometer rustig wandelen gaan we dan toch echt omhoog. We slingeren zo’n 800 meter omhoog naar de Gran Collet, en hoe hoger we komen, hoe meer het landschap zich opent. Achter ons verrijst de Gran Paradiso (4061m) en daaronder zien we een zilver puntje schitteren in de zon; dat is Rifugio Vittorio Emanuele II, startpunt voor veel topbeklimmers van de Grand Paradiso.
Op de col eten we onze lunch terwijl de wind aantrekt. De lucht betrekt sneller dan verwacht; we moeten snel doorlopen, we hebben nog niet zoveel zin om in de regen terecht te komen. Tijdens de afdaling, een uur voordat we bij de hut aankomen, begint de regen dan toch echt. We trekken onze regenkleding aan en lopen stevig door naar Rifugio Savoia (2534m) in een mengeling van regen, wind en vastberadenheid voor dat eerste biertje bij aankomst.
Bij aankomst is het alsof we een andere wereld binnenlopen: dagjesmensen in spijkerbroeken en wandelaars met kleine rugzakjes. De hut is bereikbaar per pendelbus, voor ons bijna gek en ook een beetje teleurstellend na vandaag. Gelukkig wacht ons binnen warme, verse apfelstrudel, een goed glas bier en crocs die zo nieuw zijn dat ze bijna nog glimmen.
De dag begint veelbelovend. De lucht is opgeklaard en het uitzicht over het meertje bij de hut is prachtig. We beginnen de dag goed met een klim van zo’n 600 hoogtemeters. Als het goed weer blijft dan kunnen we een uitstapje doen naar Punta Basai (3338m). We worden al klimmend beloond op prachtige vergezichten. We komen langs een waterval en talloze meertjes. Als we de rotsblokken bereiken zien we ook de eerste sneeuwvelden hun aantrede doen. Voorzichtig worden de eerste stapjes op de sneeuw gezet, voetje voor voetje waggelt de trein met mensen verder.
Op de graat tussen Pointe Nivolettaz en Punta Basei begint het weer helaas te verslechteren. Er komt een ijzige wind ons tegemoet met sneeuw. Vanwege het naderende slechte weer slaan we de topbeklimming naar Punta Basei over. Helaas is aan de andere kant van de col de wind pas echt hevig. Wederom hebben we onze regenkleding nodig en het blijkt maar weer dat je als wandelaar in de bergen op alle omstandigheden voorbereid moet zijn. Het koelt erg snel af en in een mix van regen en sneeuw zetten we de afdaling in, ook om warm te blijven. Op een gegeven moment komen we onder het wolkendek terecht en klaart het weer op.
In de verte zien we de volgende hut al liggen. Rifugio Benevolo (2285m) ligt uitnodigend beneden in de vallei. De hut lijkt dichterbij dan gedacht, we hebben nog zo’n twee uur te gaan voordat we bij de hut zijn. Bij de hut is het druk; deze hut is te bereiken via het dal, dus er zijn veel dagjesmensen. We nemen plaats in de warmte van de hut en sluiten de middag af met een spelletje en geven onze lichamen de nodige rust.
Bij het avondeten maken sommigen een fout. Na het voorgerecht wordt gevraagd wie een tweede ronde wil. Niemand had echt genoten van de bonensoep, maar het hoofdgerecht is niet vullend genoeg voor mensen die grote afstanden hebben afgelegd. We reageren ook met een mix van ongeloof en verbazing als vervolgens overgegaan wordt tot het toetje. En dat betekent dat sommigen met rommelende magen naar bed gaan. Hadden we nu maar tweemaal opgeschept.
We krijgen de slaapzaal toebedeeld aan de buitenzijde van de rifugio. Deze slaapzaal is een aaneenschakeling van bedden die vierhoog gestapeld zijn. De nacht verloopt niet geheel vlekkeloos. Wie boven slaapt heeft het warm, wie onder slaapt heeft het koud, wie achterin slaapt ervaart een gebrek aan zuurstof en wie voorin slaapt wordt wakker gehouden door de gevoelde tocht. Niet iedereen slaapt goed deze nacht.
Lichtelijk vermoeid verschijnen we aan de ontbijttafel. Gelukkig is de koffie sterk en wordt er bruin brood geserveerd. Na een stevig ontbijt doen we de tassen weer op en beginnen aan dag drie. De zon is gaan schijnen en gewarmd door de zon klimmen we omhoog, de zon is een fijne afwisseling gezien de regen en sneeuw van de afgelopen twee dagen. Onderweg zien we marmotten en in de verte worden ook steenbokken gezien.
Na een uur bereiken we Lago Goletta (2706m) dat een prachtige pauzeplek blijkt. Het is een ijskoud gletsjermeer met een bergtop die wat lijkt op de Matterhorn. Daarna wordt het pittig. Puin en rotsen, de weg gaat omhoog naar de Col Bassac Dére (3082 m). Dit vraagt precies wat je na twee dagen al in de benen voelt: doorzetten en spierpijn. Maar bovenop de col is alles vergeten, bovenop de col zien we de prachtige Gliairetta-gletsjer. Wie nog energie heeft, loopt zonder bepakking nog 45 minuten door naar de Becca Traversière (3337m), technisch gezien geen ingewikkeld traject. Op dit punt heb je rondom uitzicht op de Mont Blanc, Grand Paradiso en zelfs de Matterhorn. Dit extraatje is ten zeerste aan te bevelen. Voor twee van de groepsleden was deze uitstap memorabel; een prima plek om een huwelijksaanzoek te doen!
De afdaling naar Rifugio Bezzi (2284m) loopt langs de gletsjer. De wereld wordt steeds groener naarmate we meer afdalen. Eenmaal bij de hut aangekomen ploffen we neer op de houten bankjes in de zon en genieten van de huisgemaakte bosbessentaart. De hut heeft driepersoonskamers, die na een slechte nacht een welkome verassing zijn.
Zoals een groepsgenoot al zei ‘ik hou niet van de vierde dag’ blijkt ook nu: spierpijn reeds aanwezig en al enkele blaren geconstateerd. Gelukkig is het weer perfect. We wandelen verder over afwisselend terrein, soms door blokkenvelden, soms over zachte weides. Op de Col Refreita (ca. 2570m) lunchen we. Dit is ook de plek waar sommigen eindelijk mobiel bereik vinden, belangrijk voor wie verliefd is en zijn liefje een update wil sturen.
De laatste meters naar Rifugio Epée (2370m) zijn minder technisch, maar de benen zijn inmiddels zwaar. De hut ligt op een prachtig punt, met uitzicht op de Rutor-groep en het dal van Valgrisenche. Een groepsgenoot heeft nog wat energie in de benen en besluit de omgeving te verkennen. De overige groepsleden storten zich op een borrelplank die rijkelijk en goed gevuld is met vlees en kaas uit de regio. Even later komt de ontdekkingsreiziger enthousiast terug, er blijkt nog een verborgen parel te zijn, 10 minuten hoger een mooi stuk hoogveen met een kabbelend beekje. Helaas ziet een van onze groepsleden een koeienvlaai aan voor een steen en roept ‘ik ben in een vlaai gestapt!’. Haar vriend-binnenkort-man kan hier shinen en moet natuurlijk de Crocs schoonmaken in het nabij gelegen beekje.
Epée serveert uitermate goed eten, maar de hurktoiletten zijn even wennen. ’s Nachts zien we aan de overkant een klein licht: Rifugio Degli Angeli, onze bestemming voor dag 7.
Vandaag scheiden de wegen en kiest een deel van de groep om de idyllische bergachtige omgeving te verlaten. Het bosachtige pad naar beneden leidt ook de rest naar het dal en we passeren het kleine dorpje Surier. Omdat we nog een hele dag voor de boeg hebben, besluiten we om kort in het lekkere zonnetje een vers croissantje te nuttigen en vervolgen we onze weg omhoog door een prachtige alpenweide met alpenroosjes, smakelijke bosbessen en andere bloemen. Bij de brug over het beekje is er wat verwarring over de route. Ondanks dat de huttenwaard ons had verteld dat het pad dieper de vallei in al een paar jaar niet meer gelopen is, nemen we toch die route. Her en der via wat steenmannetjes en met ons eigen inzicht komen we door deze vlakte. We beseffen ons dat we hier niet met regen hadden moeten lopen. De laatste stijging naar de grens blijft technisch eenvoudig en geeft ons de gelegenheid om regelmatig terug de vallei in te kijken en dat doet ook weer paradijselijk aan. Hoewel het nog wat aan de vroege kant is, lunchen we net even voor het hoogste punt zittend tegen een muur van een oude ruïne – uit de wind en in de zon. Het is nu nog maar een klein stukje omhoog tot aan de grens.
Eenmaal over de grens daalt het pad weer en zien we ook meteen dat dit een wat afgelegener gebied is. Het pad is behoorlijk uitgesleten door stromen water die zich tijdens slecht weer vormen, echt prettig loopt dat niet. We beseffen dat we het mooiste van de dag al hebben gehad en zien uit naar de hut l’Archeboc. Die blijkt dan ook al gauw om de hoek te liggen. Een kleine authentieke hut, van het kaliber ‘klein, maar fijn’, gerund door een Frans echtpaar. Binnen is het niet al te groot, maar het comfort is goed. We hebben zelfs de gelegenheid om ons op onze kamer warm te douchen. We genieten van de rust, er zijn maar vier andere mensen in de hut.
Een typisch Franse maaltijd wordt door het echtpaar zelf bereid en geserveerd. En ze eten zelf ook meteen mee. Als afsluiter krijgen we een heerlijke ananascake en daarmee is ons energielevel weer aangevuld.
De route vandaag leidt langs valleien, meertjes en watervallen en om daarvan te genieten gaan we vroeg op pad. We spieken alvast in ons lunchtasje en het water loopt ons nu al in de mond: Couscoussalade, een gekookt eitje, chocola, een appel. Lopend naar boven zijn de marmotten om ons heen erg goed te horen en regelmatig ook te zien. We zijn werkelijk de enigen die hier lopen en met de mist voelt het mystiek aan; je waant je als het ware in een film.
Bij een kratermeertje houden we onze eerste pauze en komt in sommige mannen het kind weer naar boven. Zou ik nog kunnen keilen? En jawel, regelmatig floept er een plat steentje meerdere malen over het water. Na deze klim zakken we weer wat af en komen we in het mythische plateau van Saissière en passeren we Rifuge du Rutor, natuurlijk niet zonder een heerlijk lokaal bosbessentaartje verorberd te hebben. We zetten daarna een laatste flinke klim in, die begint aan het einde van het plateau en met een beekje mee omhoog slingert. Het pad is niet moeilijk, maar je moet wel goed kijken waar je je voeten neerzet. De grote rotsblokken kunnen we als stapstenen gebruiken, maar soms liggen ze wel erg ver uit elkaar. Aan de overkant lopen we verder omhoog en daar dit pad langs een steile helling loopt moet je ook hier enigszins opletten.
De lucht is al sinds vanmorgen in beweging, maar de wolken worden nu wel behoorlijk dreigend en haasten ons in regenkleding, die we niet heel veel later toch maar weer uittrekken. Over een helling met losliggende stenen lopen we omhoog en bereiken we Col du Tachuy. Hier nemen we onze salade, maar de wind, de hoogte en het tijdstip maken dat we dit snel naar binnen werken en verder lopen.
Blij dat we de krachtigste inspanning voor vandaag hebben geleverd, zakken we vol energie af. De route slingert langs allerlei meertjes die we eerst van boven zien, dan van voor of van links. Het is bijzonder om deze stilliggende, fotogenieke meertjes van meerdere kanten te kunnen zien. We houden omwille van de tijd geen pauze, maar kijken wel heel vaak om ons heen om de pracht in ons op te nemen. Bij Thuille aangekomen slaat de stemming wel enigszins om. Hoewel het mooi is, langs de krachtige beek van de Rutor omhooglopend, beginnen we het wandelen wel zat te worden. Het enige kleine dakje dat we zien is niet van een hut maar van een kapelletje, nog een stuk hoger dan wij. We moeten wel die richting op en klimmen met behulp van touwen zeer steil omhoog. Gelukkig blijkt dat het kapelletje wel een voorbode van de hut is, nu zijn we er echt bijna.
De hut is een echte uitvalsbasis voor langere tochten en we zien veel mensen met diverse uitrusting. We kijken vanaf onze picknicktafel rond of we ook onze gidsen al tussen de mensenmassa herkennen. Het duurt nog even voor zij aankomen en we onze stijgijzers en klimgordels kunnen passen. Als dat geregeld is, zijn we klaar voor de dag van morgen. Onze nieuwsgierigheid brengt ons op onze crocs nog wel een stukje verder, waar we om het hoekje worden geconfronteerd op een prachtig ondergaand zonnetje en zicht op de Mont Blanc. Tijdens de avondmaaltijd checken we nog even het weer en al gauw wordt ons duidelijk dat we morgen niet voor het uitzicht maar voor het avontuur gaan wandelen. Niet wetend wat ons te wachten staat – behalve dat we om vier uur moeten opstaan – duiken we vroeg ons bed in.
De wekker gaat om 04.00 uur, vandaag gaan we de gletsjer op! Buiten is het stikdonker en het regent, met goede moet trekken we onze regenkleding aan en doen onze hoofdlampen aan. Na een uur bereiken we het ijs. De gidsen helpen ons om de stijgijzers om te doen en langzaam stijgen we omhoog over de gletsjer. De regen is inmiddels opgehouden, maar er komen donkere wolken aan. Drie kwartier omhoog en dan begint het, sneeuw, heel veel sneeuw. We gaan door, steeds verder omhoog, hierdoor blijven we gelukkig warm. Maar als we even stilstaan, dan is het koud, erg koud.
Bij het Bivacco Edoardo Camardella (3360m) stoppen we kort. We krijgen de keuze, of door naar de top of afbuigen en door naar de volgende hut. We zien, door het slechte weer, helaas geen hand voor ogen, dus we besluiten af te buigen en door te lopen naar de hut. Op zoek naar warmte en droge kleren. De afdaling is technisch, maar we blijven gefocust.
Wanneer de wolken eindelijk openscheuren, zien we Degli Angeli beneden liggen. In de hut vallen we aan op pasta, soep en een royale borrelplank. De hut wordt gerund door vrijwilligers, de winst die men maakt gaat naar het goede doel. We slapen op een piepkleine zolderkamer, rugzakken tegen elkaar, matras naast matras. Niemand klaagt, we zijn tenminste warm en droog.
Vandaag is het de laatste dag van onze tocht en dat heeft zo zijn voordelen, uitslapen! Na het ontbijt trekken we de schoenen weer aan en maken ons klaar voor de afdaling. Het is een prachtige ochtend bij de hut en dat geeft uitzicht op de Monte Rosa, de Mont Blanc en het geeft uitzicht op Rigugio Epée, de hut waar wij een aantal dagen geleden hebben geslapen. De afdaling is pittig, het bergdorpje Valgrisenche, waar onze auto’s staan ligt op 1664m. Dat betekent dat wij een hoogteverschil hebben van zo’n 1250m. Rond het middaguur bereiken we Valgrisenche waar we worden beloond met een overheerlijke lunch bij het plaatselijke café. Hierna wacht ons nog een autorit van één uur naar camping Pont Breuil waar de andere auto’s geparkeerd staan
Wil je zelf een huttentocht maken in het Val d'Aosta? Bekijk dan eens onderstaande reis van SNP Natuurreizen. Alles wordt voor je geregeld, dus je hoeft alleen nog maar zelf te lopen.
Meer informatie over deze reis is te vinden op de website van SNP Natuurreizen. Of ga direct naar vertrekdata en boeken.