Vijf dagen lang volgden we de Isel van de monding in Lienz tot aan de bron. Door dorpen, bossen en hooiland, steeds dichter naar het hooggebergte. Over hangbruggen en een enkele staalkabel maar vooral langs een rivier die gaandeweg steeds wilder wordt.
Het grote voordeel van wandelen langs een rivier is dat er niet zo heel veel mis kan gaan. Zolang je oog houdt op het water, zit je goed. In ons geval is dat een oog op de Isel, een van de zeer weinige gletsjerrivieren in de Alpen waar de mens nooit vat op heeft gekregen. Waar het ijskoude gletsjerwater vanaf 2500 meter hoogte ongehinderd dalwaarts mag stromen, klateren, kabbelen en bulderen. Zonder dammen, dijken, stuwmeren of waterkrachtcentrales om het water te temmen. Een rivier zoals een rivier ooit bedoeld is: stromen in totale vrijheid. Van bron tot monding.
Onze wandeling begint aan de rand van Lienz, de hoofdstad van Ost-Tirol. Daar vloeit ‘onze’ Isel samen met de Drau, een rivier die vanaf 1200 meter komt aanzetten uit het Italiaanse Zuid-Tirol. Eenmaal samengevloeid met de Isel, stroomt de Drau verder richting de Donau om vervolgens uit te monden in de Zwarte Zee.
De Isel heeft, wanneer hij zich in de Drau verliest, een opwindende reis van ruim 57 km achter de rug: langs dorpen en weilanden, door nauwe rotskloven en brede dalen en vooral door grandioze berglandschapen. Dag in dag uit; week in week uit: ijskoud, turquoise gletsjerwater dat onophoudelijk doorstroomt.
Petra en ik lopen vijf dagen tegen de stroom in. Niet naar de monding, maar naar de bron van de Fluẞjuwel Isel. Oostenrijk is heel goed in ronkende omschrijvingen van de natuur en de bergwereld. Fluẞjuwel! Malerisch! Schauspiel! Zauberhaft! In Nederland lijkt het allemaal wat té bloemig, maar wie eenmaal in de bergen loopt, voelt meteen wat er wordt bedoeld. Sehnsucht. Ook zo’n mooie. Verlangen!
Lienz. Hoe lang is het inmiddels geleden dat ik er was? Dertig jaar zeker. Waarschijnlijk langer. Als relatief jonge honden stormden mijn klimvriend Johan en ik - na een week hooggebergte - het centrum van Lienz binnen. Met dat machtige gevoel de wereld aan te kunnen. Bruinverbrand, beresterk, smells like teen spirit - en bijna blut want het geld van de vakantiebaantjes ging natuurlijk rap op aan halve liters bier. Een zomer in de bergen die niet kon eindigen.
Veel is er gelukkig niet veranderd. De kleine, knusse stad baadt nog steeds in het warme zonlicht, omringd door de deels kale, ruige toppen van de Lienzer Dolomieten. De sfeer op de drukke Hauptplatz is bijna Italiaans met wuivende palmen en pastelgekleurde huizen. Nooit gedacht dat ik hier ooit nog zou terugkeren. Ditmaal niet om hoge toppen te beklimmen, maar om met Petra dat bijzondere gevoel van ‘in de bergen te zijn’ te delen. Om de leegte en grootsheid van het landschap te voelen. Met respect en ontzag. En vooral met veel bergliefde.
De eerste kilometers van de Iseltrail voelen nog wat ‘stads’ aan. De rivier is hier op z’n breedst - veel braver dan we hem een paar dagen later zullen aantreffen. Langzaam worden wijken wijkjes, en huizenblokken alleenstaande villa’s. En dan sta je opeens midden in de natuur. En voelt en ruikt alles anders. Naar dennenhars, gezaagd hout en vlierbloesem. Koele sluiers van opspattend Iselwater waaieren af en toe over ons heen – zeer welkom bij een temperatuur van boven de dertig graden.
Een week geleden regende het nog pijpenstelen in Ost-Tirol en liepen de inwoners met chagrijnige koppen over straat. Als dit een voorbode moet zijn voor de rest van de zomer… nou, dan hoefde het voor hen allemaal niet meer.
Na het eerste klimmetje van de dag, de Katzensteig, verlaten we definitief de brede paden en wordt onze route smal en intiem. Wij, de voortsnellende rivier - en verder niemand. Een pad door struikgewas en plukken bos. Waar van alles scharrelt en kruipt: kikkers, padden, de Alpenwatersalamander met zijn feloranje buik en de Geelbuikvuurpad die in Nederland helaas zeldzaam is geworden.
Hazelwormen laven zich aan de prikkelende lentezon. In het water leven ook otters en bevers, maar die laten zich zelden zien. Niet aan ons in ieder geval.
Als we vlak voor St. Johann nog even zitten te pauzeren in de schaduw, fietst - nou ja slingert - een man ons voorbij. Hij draait zich moeizaam om en roept: “Kein Wasser trinken, nur Schnaps! Und dann geht’s los mit Jodelahiti!
Ja, in Ost-Tirol weten ze wat een wandelaar nodig heeft.
De Isel is al een stuk wilder, smaller, ongetemder - met grote rotsblokken in de rivier waar gillende mensen in hotsende raftboten wel raad mee weten. Verderop, aan de horizon, de bergen van de Schobergruppe met wit bedekte toppen die blinken en schitteren in de zon. Niet voor lang meer, want de lente sluipt ook langzaam het hooggebergte binnen.
Het is opmerkelijk hoe snel je vriendschap sluit met een rivier. De autoweg (de 108, een belangrijke verkeersader door de Hohe Tauern) die gisteren soms nog vrij nadrukkelijk aanwezig was, wordt nu geheel overstemd door het brullen en bruisen van het water - én het gekwetter van spreeuwen, merels en verschillende soorten vinken. Wij lopen lange tijd precies op de grens: gebrul links, gekwetter rechts.
Niet alleen de Isel verandert, ook landschap wordt ruiger. Om ons heen stort water van grote hoogte de diepte in. Water om de Isel te voeden! Het laatste restje ‘drukte’ verdampt achter ons. Hier wordt gezwoegd en gewerkt op het land. Lente, het gras moet naar binnen! Hele gezinnen rusten uit op hun hooivorken, het land steil onder zich weglopend, de gezichten warm en rood, het leven klein en eenvoudig.
In Feld, niet ver van Matrei, worden we aangesproken door de 85-jarige Adreas Steiner. Hij heeft een zwaar leven achter de rug. Hard gewerkt en daardoor kapotte knieën waardoor hij zich noodgedwongen in een scootmobiel voortbeweegt. Zijn vrouw is onlangs overleden, zijn zoon verongelukte op veel te jonge leeftijd.
“Iedere dag dat ik iets anders aan mijn lichaam voel, weet ik dat ik nog leef. Ik ben in Feld geboren en ik ga hier dood. Ik kan me geen betere plek voorstellen.”
Overigens is het hier wel eens minder vreedzaam geweest, zegt Andreas en gaat er eens goed voor zitten. Vooral in 1965 en 1966 stond het water bijna huizenhoog en kwamen er elf mensen om door het hoge water. De rivier werd letterlijk uit zijn bedding geduwd en overstroomde het land, 900.000 m3 Gescheibe (puin) als dank achterlatend. Lienz werd ternauwernood gespaard, maar dat het zo langer niet kon, was wel duidelijk.
“De betonmuren waar jullie af en toe langs lopen, moeten ervoor zorgen dat 1965 zich niet herhaalt. Op andere plekken is juist meer ruimte aan de rivier gegeven zodat hij buiten de oevers mag treden als dat nodig is. Helemaal vrij kun je een rivier ook weer niet laten, menselijk ingrijpen is soms onvermijdelijk. Maar dan is het geen ingrijpen om van de rivier te profiteren.”
Vandaag staat ons een onversneden overgangsetappe te wachten, in goed wielerjargon. Het échte hooggebergte moet nog even wachten, maar het is beslist ook niet meer ‘vlak’. Een dag voor de durfallen zonder pretenties voor een goed klassement. Een dag voor ons.
Ons uitzicht wordt gedomineerd door de Malhamspitze. Een gigant van een berg, 3360 meter hoog. En door bossen, veel bossen. Maar het water is nooit ver weg. Koel water beneden ons, vermengd met de geur vers gemaaid gras.
Der würzige Atem des Frühlings!
We zijn inmiddels het Virgendal ingedoken. De Isel stroomt door drie dalen, het Tauerntal dat achter ons ligt, het Virgental en het Umbaltal - waar we deze tocht zullen eindigen. Het Virgental is overweldigend groen en puur. Het loopt dood en dat scheelt uiteraard in de drukte. De naam heeft overigens niets te maken met ‘maagd’(Virgen in het Spaans), maar is zeer waarschijnlijk gegeven door Slavische volkeren die in het dal neerstreken en het Virge noemden; Slavisch voor ‘zonnige plek’.
Brede Wollestro
Restaurant Schwaigerhof (Geniessen in die Gastfreunde der Familie Kuchelmaier!) waar we ons erg op hadden verheugd, is helaas dicht, dat is dan wel weer een domper op deze dag. Een bruiloft - alleen voor gasten. Daar gaan onze taart en koffie. Maar gelukkig hebben we een plan B: Kaiserbrötchen, komkommer en verse bergkaas uit de supermarkt in Matrei.
En opeens is hij daar dan; de lang aangekondigde spectaculaire Hängebrücke Iselschlucht. 84 meter lang, 86 meter hoog. Je kunt er ook makkelijk langs, als je ‘de omweg’ te veel van het goede vindt. Want de hangbrug is een soort extraatje op de route - een bonusonderdeel.
Skip je route via de hangbrug, dan mis je wel het Brede Wollestro. En de velden vol Akelei. En uiteraard de blik vanaf de brug met diep onder je de nauwe Iselschlucht waar de bulderende Isel doorheen spuit en dendert.
We komen uiteindelijk uit op de doorgaande weg in Prägraten am Groβvenediger. Daar lonkt het terras van Gasthaus Venediger. Een opmerkelijke naam, want die hele Groβvenediger - de op drie na hoogste berg van Oostenrijk – zie je nergens tijdens deze tocht. Hij ligt verscholen achter andere toppen. En toch kun je hem wel zien, zegt de ober en hij neemt ons mee naar de gang van het restaurant.
“Schau, der Venediger!”
Inderdaad. Een top vol sneeuw. Mensen die naar de camera lachen. Ergens in de jaren ‘30. Zwart-wit, uiteraard.
We smokkelen een stukje - we gaan er ook niet over liegen. In Prägraten nemen we de bus naar Hinterbichl. Dat is ook wel het fijne van de route: je loopt bijna altijd in volslagen eenzaamheid, maar de doorgaande weg is toch nooit heel ver weg. Mocht je de route korter willen maken.
Gasthaus Islitzer is een herberg recht uit ons hart. Ongecompliceerd, traditioneel. Eten, drinken, slapen, ontbijten. Het bier schuimt nog net niet in een aardewerken kroes.
Je zou het kunnen kennen, want in 1920 streken de Wiener Sangerknäben streken hier neer om zich in alle rust te kunnen voorbereiden op hun Amerikaanse tournee. In het dorp hebben ze het er nog steeds over. Die konnten pas singen!
Hinterbichl is ook zo’n plek waar je zou willen wonen. Niet voor altijd - daar is het te afgelegen voor - maar voor een paar weken. Een klein paradijs. Bijna aan het einde van het dal met overal bruisend water dat langs de groene hellingen naar beneden klettert. Frisse berglucht, drieduizenders in overvloed maar tóch ook zonnig en niet benauwend, zoals een dorp aan het einde van een dal ook wel eens kan zijn. Je kunt er vrijuit ademen. En heerlijk slapen in de koele berglucht.
Hier atmet die Erde – nach Stein, Wasser und der Freiheit der Berge!
De Isel is de grootste gletsjerrivier van de Oost-Alpen. Ze ontspringt op 2600 meter hoogte en mondt, 57 kilometer verderop, uit in de Drau op een hoogte van 724 meter. Onderweg wordt de rivier gevoed (gespeist) door zo’n twintig gletsjerbeken en zijrivieren.
Maar de vraag is: hoe lang nog? Zoals overal in de Alpen trekken ook hier de gletsjers zich snel terug. De grootste gletsjer die de Isel voedt, de Umbalkees, verloor in 2001–2002 maar liefst 70,3 meter in één jaar tijd – een recordverlies. De verwachting is dat ook deze gletsjer binnen 25 tot 75 jaar volledig zal zijn verdwenen.
De gevolgen zijn ingrijpend. Minder smeltwater betekent minder stroming in de dalen. En het verdwijnen van gletsjerijs, dat nu nog stenen en puin bijeenhoudt, leidt tot meer instabiliteit, met een toename van steenlawines en aardverschuivingen als gevolg.
Geen fraai vooruitzicht, wél de realiteit.
Het was een concert van water vannacht. Heel anders dan de zee waarbij golven komen en gaan, en zo ook het geluid komt en gaat. Onrust in je hoofd. Een bergrivier is anders. Constanter.
De Isel heeft inmiddels de breedte van onze Geul. Alleen woester en vol schuimend gletschermilch in plaats van Limburgs kwelwater. De graslanden zijn malsgroen, barstensvol kruiden en koekoeksbloemen, gipskruid en Vergeet me Nietjes. De monnikskap: giftig maar prachtig. En de uitbundig paarse bosooievaarsbek, vinden we in een plantenboekje. Dat zie je allemaal als graslanden traditioneel beheerd worden en dus niet bemest, wat in het Virgental het beleid is. Heel anders dan dat smetteloze groen van de eerste paar dagen. Bemeste weilanden zijn karakterloos.
Het is grandioos om aan de voet van het hooggebergte te komen. Dat machtige kleine gevoel. Vertrouwd. Zwijgend mooi. Jolanda Linschoten zei dat ooit heel treffend:
“Stilte is niet het ontbreken van geluid, maar het ontbreken van afleiding”.
Precies dat is het! De Isel is tijdens de vierde etappe misschien wel in zijn beste vorm. Het water baant zich van grote hoogte een weg door vlak geschuurde rotswanden van de Gol-Wasserfall waar dappere dennen zich aan de kanten vastklemmen. Wolken schuim, opspattend water, gebrul en geraas. Gedonder. In een groen, woest en overweldigend landschap met wit bestrooide bergen. Dan overvalt je vanzelf dat gevoel: hier en nergens anders.
Hier beginnt das Staunen – still, tief und ohne Worte!
En daar is hij eindelijk. De Jolitzer Alm op 1400 meter. Olijk getinkel van glazen en de geur van vers gedraaide knödel hadden we al een tijdje in de smiezen. Hier moeten we strudel eten, is ons verteld. En inderdaad. Ze zouden iedereen moeten oppakken die zijn apfelstrudel niet zo maakt als op de Jolitzer Alm. Dat dunne, knapperige bladerdeeg dat breekt als lenteijs onder je voeten. Maar de bodem juist stevig. Werken geblazen met je vorkje! Zachte rozijnen en een vleugje kaneel. Langzaam smelt de slagroom als sneeuw onder de eerste zon van de dag. En dan de warme appel die er uitloopt en je vingers laat plakken. Een strudel naar ons hart.
De klim die volgt naar de Clarahütte is zwaar maar onvergetelijk. ‘Onze’ Malhamspitze heeft plaats gemaakt voor de machtige Rötspitze die het einde van het dal domineert.
De Clarahütte zelf baadt uitbundig in de zon. Wat een grandioos gelegen hut! Het is één van de oudste DAV-hutten, geschonken aan de vereniging door een zekere Praagse Clara van Ratzenbeck in 1895. Hij is in de loop van de jaren weliswaar verbouwd en vergroot, maar een deel is nog origineel
Een overnachting op de Clarahütte is een must. Geen Iseltrail zonder Clarahütte. De spinazielasagne met zongedroogde tomaatjes en de zelfgebakken cake zijn waanzinnig. Zelden zo lekker gegeten in een hut. Driesterren, als er een Michelinbeoordeling zou zijn voor hutteneten.
We kijken de ochtend van de laatste dag naar buiten. Potdicht. En lichte regen. Gaat het dan toch niet lukken? Es wird immer besser, zegt de waard waarbij hij de s uitspreekt of je een flesje Schweppes opentrekt. Besssser. Mooie kerel.
Natuurlijk is er ontzettend veel veranderd sinds ik hier tientallen jaren geleden was. Maar hoe je een huttendeken opvouwt, verleer je nooit. Het is net als fietsen. En ook de geur van een berghut zit gebeiteld in je geheugen. Een zweem van eten, van zweet en voetengeur, maar ook van oud hout en de frisse nachten buiten.
Maar het is waar. Mensen willen niet meer bij elkaar op een Lager slapen. Dus zijn er steeds vaker kamers. Meer privacy en meer comfort. En de twee sneetjes brood met slappe koffie hebben plaatsgemaakt voor een ontbijtbuffet met chocolademelk en muesli. Erg? Nee. Tijden veranderen.
Unsere Wünsche sind andere – die Berge bleiben sich treu!
We zijn helemaal alleen op de wereld vandaag. Alleen in dit machtige en doodstille Umbaltal, op weg naar de geboorte van de Isel. Werkelijk overal stroomt het water van grote hoogte naar beneden. Witte melkstromen in een groen landschap. Er is niets maar dan ook niets dat hier stoort. Er niet thuishoort. Dit mag je oprecht pure natuur noemen.
De weg naar boven is spannend. We klauteren stukjes langs kabels en kettingen. Leegte onder de voeten, het gevoel écht te klimmen. Maar moeilijk is de route nergens, cadeau krijgen we het echter ook niet. Zo moet je het ongeveer zien.
Dan staan we opeens bijna aan de rand van de Umbalkees, de gletsjer aan de voet van de Dreihernspitze. Het eindpunt van onze Iselrail. Een eenvoudige stenen pilaar markeert het eindpunt van de route. Sober maar sterk. Zoals dat hoort in het hooggebergte. Uiteraard maken we dé foto’s, met de duim omhoog. De finish mag gevierd worden.
Een kleine twee uur later zijn we terug op de hut. Voor we afdalen naar Ströden, waar de bus stopt, drinken we nog een laatste koffie op het terras van de Clarahütte.
“Een wolkje gletsjermilch?”, vraag ik aan Petra.
“Ja, vanaf nu nooit meer zonder!”.
Beleef het echte alpine gevoel in het duurzame Virgental - het stroomgebied van de Isel - , gelegen aan de rand van het Nationalpark Hohe Tauern. In hooilanden, weiden en akkers tref je in de vroege zomer een enorme bloemenpracht aan. Je kunt deze wandelvakantie georganiseerd maken met SNP Natuurreizen.
Inbegrepen: overnachtingen, ontbijten, diners & opslag van overbodige bagage tijdens wandeldagen.
Meer info:
Meer informatie over deze reis is te vinden op de website van SNP Natuurreizen. Of ga direct naar vertrekdata en boeken.