Hoe maak je onderweg… mooie foto’s van dieren
Heel zachtjes sluip je stapje voor stapje verder. Heeft ‘ie iets in de gaten? Nee? Dan nog een stapje. Verderop zie je een snuit in de lucht gaan. Je staat direct als versteend stil. Je wacht rustig af, kijkend door je oogharen. Dan gaat de snoet weer omlaag en het dier graast verder. Opgelucht laat je je blijkbaar ingehouden adem ontsnappen. Nog een heel klein stukje en dan sta je eindelijk achter die boom, misschien kun je daar een foto maken. Ken je dit? Niet voor niets dat veel mensen opgewonden raken als ze tijdens hun tocht een prachtig dier tegenkomen. En het liefst maak je daar ook nog een mooie foto van. In het onderstaande artikel geef ik tips hoe je dat het beste kunt doen.
Hoe vind je dieren?
Natuurlijk kun je geluk hebben. Dat je door de bergen loopt en ineens oog-in-oog staat met een alpenmarmot of een gems. Maar vaak hebben ze jou al veel eerder door dan jij hen. Dan zijn ze al lang weg voor je ze ziet, of voor je überhaupt je camera maar hebt kunnen pakken. Mocht je toch een dier opmerken tijdens je tocht, kijk dan weg en loop langzaam verder. Je hebt een kans dat het dier stil blijft wachten tot jij weg bent. Dan kun je een stukje verder voorzichtig proberen stil te gaan staan of je rustig om te draaien in de hoop dat het dier in jou geen gevaar ziet.
De meeste (en vaak ook de mooiste) foto’s van wilde dieren maak je na een goede voorbereiding. Hier moet je aan denken:
Verdiep je in het gebied en de dieren
Ga je op pad en wil je graag dieren zien? Verdiep je vooraf goed in het gebied, de beste locaties, hoe de zon staat op verschillende tijdstippen en wat er allemaal loopt, vliegt en kruipt. Let daarbij ook op de tijd van het jaar. Als je bijvoorbeeld naar een Waddeneiland gaat, dan zijn er heel andere dieren in de winter dan in het voorjaar of de zomer.
Als je eenmaal weet wat je tegen zou kúnnen komen in het gebied, besluit dan welke dieren je echt wilt zien en fotograferen. Ga op onderzoek uit naar de beste plekken en de beste tijden. Daar kan een website van het gebied je bij helpen, maar verdiep je ook in het gedrag van de dieren. Zo zijn herten schemeractief, zie je wadvogels vaak bij hoogwater op de hoogwatervluchtplaatsen, kun je beren het beste vanuit speciale schuilhutten bekijken en warmen libellen zich ’s morgens vroeg op voor ze kunnen vliegen. Hoe meer je weet over het gebied waar je heen gaat én de dieren die je wilt fotografen, hoe meer kans dat het gaat lukken! Maak vooraf een plan. Wat is het beste weer? Waar kun je het beste heen? Hoe laat moet je er zijn? Wat moet je doen met de windrichting (veel dieren ruiken uitstekend, loop dan ook het liefste tegen de wind in zodat jouw geur niet naar de dieren waait)? Wat moet je doen met zonnestand (dieren kijken, net als jij, liever niet tegen de zon in, loop daarom het liefst met de zon in de rug)?
Leer het dier vooraf kennen
Wat voor gedrag kun je verwachten? Zo gedraagt een hert zich in de bronsttijd heel anders dan in de winter. In de winter zie je groepen mannetjesherten bij elkaar en zijn de vrouwtjes met jongen veel schuwer. In de bronsttijd zijn ze allemaal onrustig. Vogels die jongen aan het voeden zijn lijken makkelijk benaderbaar, maar dat komt omdat ze hun kroost niet in de steek willen laten. Door te dicht bij een nest te komen, verstoor je enorm. Dat is het laatste wat een echte dierenfotograaf wil. Al dit soort kennis kun je vooraf opdoen door je goed te verdiepen.
Het is ook een handige strategie om de dieren naar jou toe te laten komen. Uiteraard niet door ze te lokken, maar door vooraf op een strategische plek plaats te nemen. Als je bijvoorbeeld weet dat er in een weiland vaak reeën komen als het gaat schemeren, dan kun je ’s middags al plaatsnemen aan de rand. Let op: stilzitten is dan de kunst. Eelke vorm van beweging die je maakt, kan zorgen voor verstoring. Ga de dieren niet volgen, rennen is helemaal uit den boze.
Wat je niet moet doen!
Ik hou er niet zo van om allemaal verboden op te schrijven, maar bij fotografie van wilde dieren is het belangrijk om een aantal ‘regels’ voor jezelf in acht te nemen om de kans op verstoring zo klein mogelijk te maken. Een paar belangrijke tips:
- Niet verstoren: dat klinkt logisch maar het is lastiger dan je denkt. Als jij het bos in loopt en je hoort een grote bonte specht krijsen, dan kondigt die jouw aanwezigheid al aan. Alle grotere dieren weten nu dat jij het bos bent ingelopen. Eigenlijk heb je ze daarmee al verstoord. Op zich is dit niet erg, want ze weten alleen maar dat je er bent. Ze hebben nog geen last van je. Zolang dieren hun natuurlijke gedrag blijven vertonen (zoals eten) en zich niet veel aantrekken van jou, is je aanwezigheid prima. Op het moment dat ze duidelijk onrustig worden, kop omhoog, ruiken, kijken, ophouden met eten, weglopen, wegrennen, wegvliegen, ‘schelden’ (van vogels) dan heb je ze verstoort. Ga weg en laat de dieren met rust.
- Niet rennen, praten, druk bewegen of schreeuwen. Dieren schrikken heel snel. In geval van twijfel, vluchten ze. Daarbij kunnen ze hun jongen alleen laten, in paniek iets breken of een weg oprennen.
- Nooit oppakken: een jong hertje wordt vaak gezien als hulpeloos en opgepakt om te ‘redden’. Doe dat nooit! De moeder is altijd in de buurt en als het jong eenmaal naar jou ruikt, kan de moeder het verlaten. Pak ook geen (jonge) vogels, kikkers, vlinders of ‘zielige’ dieren op. Als je niet precies weet wat je doet is de kans op schade of enorme stress groot. Voor de foto een dier oppakken of verplaatsen is helemaal uit den boze! Jouw foto is altijd ondergeschikt aan het welzijn van het dier.
- Niet zomaar voederen: het lokken van dieren met voer is nooit goed. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, zoals vogelvoer in de tuin, maar in het wild moeten dieren zelf voor hun voedsel zorgen. Je kunt ze afhankelijk maken van jouw voer of zelfs onnatuurlijk gedrag stimuleren waarbij ze gaan bedelen. Ook verstoor je het voedselpatroon.
- Observeren, niet creëren: er wordt helaas veel gecreëerd in de dierenfotografie. Dieren opgepakt en op ‘mooie plekken’ gezet. Doe dat nooit! Maak gebruik van bestaande mogelijkheden, zoals vogelhutten waar jij als vogelfotograaf kunt genieten van een grote diversiteit aan vogels, of hutten waar je beren en zelfs veelvraten kunt fotograferen. Maak daar gebruik van en ga niet zelf experimenteren in het bos.
- Nooit flitsen! Dierenogen zijn veel gevoeliger dan onze ogen én het flitslicht kan schrikreacties teweegbrengen.
- Kijk niet te veel op social media: natuurlijk mag je je laten inspireren, maar een groot nadeel van social media is dat er heel veel te zien is zonder dat je weet hoe het is gedaan. Helaas zijn lang niet alle ‘mooie’ dierenfoto’s gemaakt met groot respect voor de natuur. ‘Foto’s zien doet foto’s maken’ zorgt ervoor dat veel anderen het allemaal nadoen. Hou je gezond verstand erbij en blijf het welzijn van de natuur op #1 houden!
Dierenfotografie is een soort macrofotografie
Eigenlijk is dierenfotografie een soort macrofotografie. Heb je de blog daarover gelezen? Natuurlijk ga je een vos niet te lijf met een macrolens, maar alle tips over achtergrond, licht en isolatie gelden ook voor dierenfoto’s. Ook hierbij heb je te maken met een onderwerp in zijn/haar omgeving. Naast de vergrotingsfactor en afstand zit het grote verschil met macro echter in het feit dat dieren niet blijven wachten tot jij een mooie foto hebt gemaakt.
Het belangrijkste wat ik zou aanraden om anders te doen is de compositie. Bij macrofotografie, zeker bloemen, kun je in alle rust een mooie compositie maken. Bij dieren heb je vaak maar een kort moment, dan bewegen ze weer of zijn ze weg. Daarom de volgende tips:
- Kader wat ruimer dan je misschien zou willen voor een mooie foto.
- Zet je dier in het midden van de foto zodat de scherpte optimaal is.
- Snij de foto later in de computer zó uit dat je een mooie compositie hebt.
Soorten dierenfotografie
Je hebt verschillende soorten dierenfotografie. Ieder soort heeft zijn eigen doel. Probeer af te wisselen, samen vormen ze een mooie serie.
Registratie
Dit woord wordt nog wel eens wat negatief beoordeeld, alsof een registratief-beeld minder zou zijn dan een sfeervolle foto. Toch is dat niet waar. Een registratiebeeld is vaak bedoeld om de soort goed in beeld te brengen zodat je alle details goed kunt zien. Vaak is het ook een wat krap gekaderde foto omdat de omgeving niet ter zake doet. Het mooie is dat de hele focus van de foto op het dier komt te liggen. Nadeel is dat de foto’s vaak niet heel creatief zijn waardoor een hele serie met dit soort foto’s saai kan ogen.
Portret
Als het je lukt om dichtbij genoeg te komen, kun je een mooi portret maken. Daarbij kun je kiezen tussen wel of geen contact. Wel contact betekent dat het dier in de lens kijkt. Het leuke daarvan is dat er echt contact lijkt tussen jou en het dier. Nadeel is dat dan ook duidelijk is dat het dier jou als fotograaf heeft opgemerkt, je ervaart een bepaald gevoel van verstoring.
Bij geen contact kijkt het dier langs je heen, zogenaamd ¾ portret. Je ervaart als kijker geen contact maar ook geen verstoring.
Let op: dit kan natuurlijk echt alleen als je zonder verstoring op korte afstand kunt komen. Óf je bent in het bezit van een grote telelens zodat je heel ver in kunt zoomen! Het is mooi als dit lukt, maar mocht je onderweg zijn naar een portret en je merkt dat er onrust komt, ga dan niet door maar besluit je missie vroegtijdig af te breken. Helaas, volgende keer beter. Het welzijn van de dieren gaat voor!
Dier-in-omgeving
Dit is mijn persoonlijke favoriet. Een dier in het landschap.
Bij een dier-in-omgeving dwing je jezelf om juist niet krap te kaderen, maar veel omgeving en leefruimte mee te nemen in het beeld. Je ziet dan echt waar de soort leeft en maakt hiermee onderscheid tussen een dierentuinfoto en een echte natuurfoto. Voordeel is meteen ook dat je niet zo dicht hoeft te naderen en dat je niet zo’n dure lange telelens nodig hebt. Je kunt afstand houden waardoor er veel minder risico is op verstoring.
Wel moet je bij deze tak van dierfotografie goed kijken naar de compositie. Juist omdat je soort kleiner in beeld komt, is het van belang hem goed te positioneren in het beeld. Zo is het mooiste als ‘ie het beeld inloopt en niet uit. Dat kost wel wat timing omdat een lopend dier de nijging heeft telkens al te ver te zijn op het moment dat jij afdrukt. Het is daarom beter om vooraf een compositie in gedachten te hebben en te wachten tot het dier op de goede plek is gekomen. Dan druk je meteen af.
Diergedrag
Misschien wel de moeilijkste tak van wilde dierenfotografie is als je ook het gedrag mee wil nemen in het beeld. Eigenlijk is dat een soort tweede en diepere laag aan je foto. Je laat niet alleen de soort zien, maar ook nog eens wat het doet. Denk bijvoorbeeld aan interactie met soortgenoten, dan heb je al twee of meer dieren in beeld. Of interactie met andere soorten. Het geeft een extra dimensie aan je foto en je krijgt als kijker echt het gevoel dat de fotograaf niet heeft verstoord.
Denk aan:
- Bek open
- Vleugels open
- Vliegen
- Rennen of lopen
- Eten
- Interactie met elkaar
- Krabben
- Vleugels poetsen
- Gapen
- Baltsen
- Paren
Deze vorm van fotografie is erg moeilijk. De noodzaak om het dier goed te kennen zodat je zijn gedrag kunt voorspellen is dan ook groot. Ga hier niet als eerste voor, maar zie het als de volgende stap in je passie voor dierenfotografie.
Fotografische technieken
Dieren bewegen, lopen, rennen en vliegen. Je begrijpt dat het fotograferen van dieren enige snelheid vergt, niet alleen van jou, maar ook van de camera. Daarom nog een aantal technische tips.
Brandpuntsafstand
De brandpuntsafstand (gemeten in mm’s) is hoeveel je in kunt zoomen. Natuurlijk is er wel een verschil tussen een groot edelhert of een kleine vogel. Ook de brandpuntsafstand is relatief. Voor een hert heb je aan 200mm á 300mm genoeg terwijl je voor vogels niet genoeg mm’s kun hebben.
Sluitertijd
Dieren bewegen. Wil je een dier scherp in beeld krijgen, dan moet je met snelle sluitertijden werken. Als gulden ‘regel’ kun je aanhouden dat je altijd een sluitertijd moet hebben die gelijk is of sneller is dan 1 / (brandpuntsafstand x cropfactor). Dat klinkt moeilijker dan het is. Een voorbeeldje: stel je hebt een Canon APS-c camera met cropfactor 1,6x en je fotografeert met een 300mm lens dan moet je sluitertijd gelijk of sneller zijn dan 1 / (1,6x300) = 1/480 oftewel 1/500 seconde. Dat is best snel, maar dan is de kans op een scherpe foto het grootst. Je zult merken dat je hiervoor veel licht nodig hebt, of dat je je ISO sneller op moet hogen. Wat ik dan doe is (hopelijk kan jouw camera dat ook) werken met de auto-ISO en dan in de instellingen ingeven dat de camera moet zorgen voor minimaal 1/500 sec. Op die manier hoef ik er niet meer over na te denken, maar zorgt de camera met de ISO ervoor dat de sluitertijd altijd snel genoeg is.
Diafragma
Daar kan ik vrij snel over zijn, zet die maar op een zo laag mogelijk getal (grote opening). Niet alleen heb je dan een mooie onscherpte achtergrond maar tegelijk krijg je dan veel licht binnen zodat de sluitertijd ook sneller is. Twee vliegen in één klap. Bij telelenzen kan het echter voor de scherpte wel handig zijn om niet het allerlaagste getal te nemen, maar net iets groter. Dat scheelt enorm in scherpte!
Scherpstelling
Ja, dat is best lastig met bewegende onderwerpen. Gelukkig zijn de camera’s tegenwoordig enorm goed en kun je ze best vertrouwen als het gaat om scherpstelling. De nieuwste zijn zelfs in staat om zelf het oog van een dier te herkennen en daarop scherp te stellen. Tips:
- Zet je camera op continu scherpstellen, dan heeft hij de laatste scherpstelling op het moment dat je de foto maakt.
- Gebruik een veld van focus punten zodat de camera je onderwerp kan volgen.
- Zet je focus limiter (als je lens dat heeft) op oneindig zodat hij niet het hele scherpstelgebied hoeft af te zoeken op het moment van een misfocus.
- Zet je camera op mitrailleurstand, oftewel op heel veel foto’s per seconde. Dan maakt hij niet één maar meteen heel veel foto’s. Zo kun je later de beste eruit halen.
Ga dit niet voor het eerste uitproberen bij je once-in-a-lifetime dier, maar oefen hiermee in de tuin met vogels. Dierenfotografie is echt een vaardigheid die je goed in de vingers moet hebben.
Laatste tips
Voor ik je nu op pad stuur voor de mooiste dierenfoto’s nog een paar laatste tips:
- Zet het scherpstelpiepje van de camera uit. Daar schrikken dieren van.
- Stel je camera vooraf al goed in, dat je niet op het moment-supreme alles nog in moet stellen want daar wacht je dier echt niet op!
- Zet je mobiel uit, dieren houden niet van gemiste oproepen of de piep van je je appgroep.
- Kleed je warm aan, je zit vaak lang stil en vaak ook nog eens in de schaduw.
- Gebruik eventueel een camo doek of schuiltent om nog onopvallender te zijn.
- Wees heel stil en beweeg zo min mogelijk.
- Zorg dat je ogen en bril in de schaduw zijn. Niet voor niets dat ik altijd een pet draag.
- Zorg voor onopvallende kleding. Dat hoeft niet per se camo-leger kleding te zijn, maar bruin- of groentinten zijn perfect. Heb je dat niet dan kun je beter rood dragen dan blauw. De meeste dieren zijn kleurenblind en zien het verschil tussen rood en groen niet.
En mijn laatste tip:
Wees hééééééél geduldig. Dieren gaan snel, maar een mooie foto van wilde dieren kost héél véél tijd!
Heel veel fotografieplezier,
Johan
Lees ook: hoe maak je onderweg betere landschapsfoto's en hoe maak je onderweg betere macrofoto's